Hoe neem je de ABAS-3 best af bij anderstalige ouders, cognitief zwakkere ouders en ouders uit kansengroepen?

Voor een meer uitgebreid antwoord op deze vraag kan je terecht bij Operationalisering criterium adaptief gedrag en Faire diagnostiek van adaptief gedrag.

De ABAS 3 is een vragenlijst die genormeerd is door de vragenlijst gewoon te bezorgen aan de informanten (niet in interview). In de praktijk merken we echter dat dit vooral bij ouders niet evident is. Vaak heeft de vragenlijst wat situering nodig waardoor je meer valide en betrouwbare antwoorden krijgt binnen een interview. Of zelfs heel veel situering bij bijvoorbeeld cognitief zwakkere, kansarme of anderstalige ouders. Het afnemen van deze vragenlijst bij ouders uit kansengroepen, ouders die de Nederlandse taal niet beheersen en ouders die cognitief zwakker functioneren is dan ook vaak erg tijdsintensief en de resultaten kunnen vaak niet kwantitatief geïnterpreteerd worden omdat men in die mate af moet wijken van de standaardafname. CLB-medewerkers stellen zich de vraag of het hier dan nog een meerwaarde is om de ABAS-3 af te nemen en of er niet beter gewerkt kan worden met een ander onderzoeksinstrument. Het antwoord hierop is – in afstemming met prof Bea Maes en prof Ilse Noens – nog steeds neen, gezien er op dit ogenblik geen andere instrument is dat genormeerd is op de totale populatie en de verschillende aspecten van adaptief gedrag grondig bevraagt.

In de handleiding staat echter dat voldoende kennis van de Nederlandse taal en schriftelijke taalvaardigheid een voorwaarde zijn voor het invullen van de vragenlijst.

  • Bij cognitief zwakkere ouders kan het aangewezen zijn om de vragen voor te lezen en zelf concrete voorbeelden te geven. Probeer hierbij niet te ver te gaan en dus niet te vervallen in ellenlange dialogen. Wanneer er een uitgebreide mondelinge toelichting aan te pas komt, dient er namelijk opgepast te worden met een kwantitatieve interpretatie van de resultaten. Een afname waarbij je wat meer uitleg geeft, wordt een ‘afname onder bijzondere omstandigheden’ genoemd en is niet-gestandaardiseerd.  Belangrijk is dat je dan als CLB-team jouw klinisch oordeel inzet en de betrouwbaarheid van je afname inschat.
  • Ook bij anderstalige ouders is het vaak nodig om de ABAS in gesprek af te nemen. Hierbij zo dicht mogelijk bij de vragen blijven is uiteraard wel aan te raden, maar het is ook een stuk de inschatting van de professional die bepaalt of je wel of niet iets met de scores kan doen in functie van classificatie. Een alternatief kan ook zijn om de Engelse versie van de ABAS-3 te bezorgen aan de ouders en dan de Vlaamse normen te gebruiken. Uit onderzoek blijkt namelijk dat zo gemeten wordt wat dient gemeten te worden (validiteit is dus in orde). Bij Franstalige ouders kan het afgenomen worden door elk item zo letterlijk mogelijk te vertalen tijdens de afname. De interpretatie moet dan met de nodige voorzichtigheid gebeuren en via het inzetten van het klinisch oordeel is het belangrijk om in te schatten of je de gegevens al dan niet kwantitatief kan interpreteren. Bovendien dient in de verslaggeving ook vermeld te worden dat de afname op deze wijze gebeurd is.

Vanuit Operationalisering adaptief gedrag wordt aangegeven om zeker twee informanten te bevragen: zowel ouders/opvoedingsverantwoordelijken al school. Vanuit de school kan je normaal gezien wel een kwantitatieve interpretatie verkrijgen. Die kan je dan zeker aanvullen met kwalitatieve gegevens van de ouders (indien de gegevens op deze wijze zijn verzameld dat een kwantitatieve interpretatie van de ouders niet mogelijk is). Meer informatie over faire diagnostiek bij adaptief gedrag zit ook in de bijlage hieromtrent en deels in de handleiding.

Probeer zeker de ABAS-3 af te nemen met de ouders. Indien het niet lukt, grijp dan niet naar oud psychometrisch materiaal om de adaptieve vaardigheden in kaart te brengen. Ga dan liever over naar andere onderzoeksmethoden (gesprek, observatie…).

Aanvullend aan gestandaardiseerd psychometrisch materiaal is het sowieso aan te raden om adaptief gedrag in kaart te brengen via gesprek met leerling, ouders, leerkrachten en observatie van de leerling. Via gesprekken en observaties kom je ook heel wat te weten over de adaptieve vaardigheden van een leerling (maar dan heb je natuurlijk niet de kwantitatieve gegevens die nodig zijn voor classificerende diagnostiek).