Hoe kan je op een kwaliteitsvolle manier het adaptief gedrag in kaart brengen?
Hier geven we meer algemene richtlijnen weer. Voor een meer uitgebreid antwoord op deze vraag kan je terecht bij Operationalisering criterium adaptief gedrag.
Om op een kwaliteitsvolle wijze het adaptief gedrag in kaart te brengen, vinden we het belangrijk om steeds de visie van 2 informanten uit 2 verschillende contexten te hebben. We raden dus aan om zowel de thuiscontext als de schoolcontext te bevragen.
De resultaten van de schoolcontext zullen normaal gezien kwantitatief kunnen geïnterpreteerd worden. Het kan echter voorvallen dat de resultaten van de ouders/opvoedingsverantwoordelijken enkel kwalitatief kunnen geïnterpreteerd worden (bv: je hebt de vragenlijst moeten vertalen, je hebt veel bijkomende informatie en voorbeelden moeten geven en/of hebt hem samen met de ouders moeten invullen). Belangrijk is dan om de kwalitatieve resultaten van de ouders samen te leggen met de kwantitatieve resultaten van de school. Er zijn dan 2 scenario’s mogelijk:
- Ofwel liggen de resultaten (kwantitatief en kwalitatief) op dezelfde lijn. Dan gebruik je het kwantitatieve, meest betrouwbare resultaat om het adaptief gedrag van de leerling te evalueren. In het geval van anderstalige ouders en/of cognitief zwakke ouders, zal je bijvoorbeeld waarschijnlijk het kwantitatieve resultaat van de school gebruiken.
- Ofwel liggen de resultaten (kwantitatief en kwalitatief) niet op dezelfde lijn. Dan is het belangrijk dat je samen met jouw team jullie klinisch oordeel inzetten. Probeer hierbij ook de informatie die je tot nu toe verkregen hebt aan te vullen met andere informatie. Dit kan via het houden van gesprekken met verschillende betrokkenen, observaties, het bekijken van het LVS van de leerling…
Denk eraan dat je pas een cijfer mag opnemen omtrent het adaptief gedrag van een leerling als je voldoende zeker bent van een valide en betrouwbare inschatting van dit adaptieve gedrag.